Een raam
Dit glas houdt tegen: zij die reizen en zij die reizen mogelijk maken, tierende tieners na het laatste belsignaal en een kille wind, die priemt en steekt.
De verlichtingsmasten van het treinstation kleuren de avond oranje en in hun lelijke schijnsel wordt de zachte motregen zichtbaar. Op het pleintje met het standbeeld, waarvan niemand meer weet waarom het is opgericht, krullen bomen zich gewillig naar de naderende winter en keren ons de rug.
We staan zwijgend naast elkaar. Op een afstand.
We kijken bewegingsloos vanuit de duisternis de donkerte in. En ik begrijp nu nog niet waarom alle lichten gedoofd zijn, behalve die van de kleine keuken. Daar vermengt teveel water zich met vers gemalen koffiebonen en op de eettafel ligt de kaas waarvan je de randen voor me zal wegsnijden.
Dit glas is te dun voor koude avonden en nachten. Het heeft je geloof in de oude verwarmingsinstallatie laten verruilen voor een daim winterjas met pelsenkraag waarvan de ellenbogen versleten zijn. Het heeft me geleerd dikke truien en herinneringen aan warme zomerdagen steeds met me mee te dragen.
Aan de overkant parkeert een vader zijn auto terwijl zijn dochter haar neusje platdrukt tegen het venster. En in het huis waar nooit geen licht brandt, blijft het ook nu weer donker. Bij de aangrenzende voortuin verroesten twee fietsen in een uitgebloeide rozenstruik.
We staan naast elkaar. Je vraagt niet hoe school was of hoe de voetbal loopt, maar ik weet dat als ik ooit zal vertellen over mijn diepste angsten of moeilijkste keuzes je zal antwoorden: “Zolang je maar gelukkig bent”.
Tegen de muur sieren boeken met hun kleurrijke achterkanten de lichtbruine fineerkast. De grootste spreid je open op je knieën en je gaat dan plechtig met je wijsvinger over elke bladzijde. Ik had toen nog geen enkele van je boeken gelezen.
Dit glas wordt ooit te breekbaar, zoals de barst in de rechterbovenhoek onomwonden toont, en zal op een dag vervangen worden.
We staan naast elkaar. Je vraagt niet hoe mijn rapport was of met welke voet ik heb gescoord, maar je schreef me ooit hoe men in het leven een echte man wordt. ‘Door hoger te springen dan de rest en de bal binnen te knikken.’
Achter ons de rug van de donkerbruine lederen fauteuil, met in elke armsteun een deuk. Eén van jouw hoofd, de andere van jouw voeten, gemaakt tijdens jouw dagelijkse middagdut. Het was in diezelfde zetel dat ik je vorig jaar vond. Snikkend je hoofd in je handen verborgen. Ik begreep toen nog niet dat mensen doodgaan en welk onpeilbaar verdriet dat met zich meebrengt.
Het is een avond begin december. Ik ben een haastige treinreiziger. Ik ben de vader van een dromerig schoolkind. En ondertussen wervelt een ijskoude lucht, en alles wat die in deze vreemde dagen met zich meedragen kan, me tegemoet.
Varen
Op de muren van mijn huis schreef men ‘met man en muis’.
En men beet me toe dat niets bleef duren. Dat ge over golven niet kon sturen. Dat ik zinken zou sneller dan de zwaarste steen.
In de voorzijde van de romp kerfde men ‘voor altijd verdronken’.
En men schreeuwde over afdwalen naar een land aan de overkant. En iets verschrikkelijks dat ik bijna ben vergeten.
In haar mooiste jurk nam ze afscheid en loste mijn hand.
En terwijl ze me nakeek vanop de kade fluisterden oude zwarte raven:
‘Laat samen met hem alle hoop varen en ontdoe u van deze stranden want gij zult niet wachten op wie niet terugkeert’
(vrij naar de kussende matroos en verpleegster op straat tijdens de bevrijding in 1945)
Verdwalen
Ik ben niet echt.
Ik ben een schaduw op de straat.
Ik ben de letters zonder boek.
Ik ben niet echt.
Ik ben de peuk aan de lippen.
Ik ben het witte strakke doek.
Ik ben niet echt.
Ik ben de mist en de sluier.
Ik ben niets van wat ik zoek.
Ik ben niet echt.
Ik ben het hek zonder poort.
Ik ben de zegen noch de vloek.
Ik was echt.
Een jonge blonde god in de lente van mei.
Heel even. En toen ging alles voorbij.
(vrij naar James Dean, eenzaam wandelend op straat)
De overgeblevene
Ik ben niemands moeder, niemands vader
En verdeel de zwarte huidsvlekken
Over de lengtes en leegtes van mijn leven.
Jullie zwerven door deze kamers alsof ze jullie reeds toebehoren.
En roepen nog slechts heel af en toe mijn naam.
Ik ben de wake, ik ben het deken, ik ben de overgeblevene.
Al wat rest zijn de gedachten, en de twijfels, de zekerheden en de lege stoelen.
En het boek op mijn tafel dat vermeldt wie hier was en wie hier nooit is geweest.
Over Cara uit Melle
Eindelijk terug licht. Enkele maanden geleden hulden ze me in dit jasje, maar jouw vingers ontkleden me terug. Daar gaat mijn plastic omhulsel met gouden randen, gouden stranden, goudkust, en de witte overbekende olifant. Je kijkt me aan, je ogen dwalen, je wikt en weegt me en twijfelt. Twijfel je?
Je rolt je tong over me, duwt me van je ene wang naar je andere tand. Je zuigt en stelt uit. Je duwt me, haalt me ondersteboven en trekt me dicht tegen je voorste tanden. Je aarzelt terwijl je delen van me wegzuigt. Ik word naakter, en leger, en dunner. Ik voel hoe je je klaarmaakt voor de ultieme aanval.
Een derde en laatste keer richting je rechterkies. Ik word genadeloos gekauwd. Ik word geknaagd en gemaald. Nog even en ik ben niet meer bestaand.
En daar ga ik dan en was ik. Diepzwart. Zachtbitter.
Klem
Ik doe in kepernagels. In teer ondergedompelde kepernagels.
Soms vraagt men mij of je er tunnels mee kan bekleden. Ik antwoord dan naargelang het weer of hoe mijn pet staat. En geef na enkele seconden stilte – dat heeft soms effect – mee dat je geen angst moet hebben om je hoofd te stoten tegen de roestige vervaarlijk uitstekende punten.
Ik doe in kepernagels. In teer ondergedompelde kepernagels. Die huid en de lagen daaronder openscheuren.
En soms bekleed ik tunnels voor zij die reizen. Voor mensen in voortdurende beweging naar onbeantwoorde liefdes, die zich verwijderen met exact dezelfde snelheid.
Ik doe in nagels voor zij die op weg zijn.
Ik bekleed tunnels voor zij die verlangen naar zij die niet meer konden wachten.
Op een regenachtige dinsdagochtend vroeg men mij waarom ik ooit begon met die idiote nagels. Vroeger deed ik in pleisters voor hartzeer en onnoemelijk groot verdriet: dat was niet echt een succes.